'Impliciet geheugenwoordpatroon stap 3' bestaat uit 9 voorbeeldzinnen voor elk patroon, en 3 voorbeeldzinnen worden in groepen gepresenteerd om herhaaldelijk te leren. Leer 48 patronen in stap 1, 48 patronen (9 voorbeeldzinnen voor elk patroon) in stap 2 en 144 patronen (3 voorbeeldzinnen voor elk patroon) in stap 3 met impliciet geheugen dat altijd en overal kan worden gebruikt.
(eenheid 1)
1. Ben jij~?
2. Ga/ga je ~?
3. Ben je geïnteresseerd in ~?
4. Weet je het zeker?
5. Kun je~?
6. Moet ik ~?
(eenheid2)
7. Heb je ~?
8. Vind je het erg als ik ~?
9. Denk je (dat) ~?
10. Wil je ~?
11. Heb je ooit + voltooid deelwoord (P.P.) ∼?
12. Hoe zit het met ~?
(eenheid 3)
13. Hoe kan ik ~?
14. Wat vind je van + zelfstandig naamwoord/~ing?
15. Hoe lang heb je ~?
16. Hoe zou je het vinden ~?
17. Ik kan het me niet veroorloven ~
18. Ik kan het niet geloven ~
(eenheid 4)
19. Ik moet ~
20. Ik hoorde (dat) ~
21. Ik hou van ~
22. Ik moet ~
23. Ik had ~ moeten hebben
24. Ik denk (dat) ~
(eenheid 5)
25. Vroeger ~
26. Ik wil ~
27. Ik wil graag ~
28. Ik ga/ga ~
29. Het spijt me van/tot ∼
30. Ik weet zeker dat (dat) ~
(eenheid 6)
31. Is het oké als ~?
32. Is er + zelfstandig naamwoord?
33. Het lijkt op ~
34. Het lijkt erop dat ~
35. Bedankt voor ~
36. Hoe zit het met ~?
(eenheid 7)
37. Wat vind je van ~?
38. Wat als ~?
39. Wat voor soort ~?
40. Wat maakt jou ~?
41. Wanneer ben je aan het ~en?
42. Waar kan ik ~?
(eenheid 8)
43. Waarom ben je ~?
44. Waarom niet ~?
45. Wil je ~?
46. Zou je het erg vinden als ik ~?
47. Je moet ~ zijn
48.Je moet ~
(eenheid 1)
1. Kun je mij vertellen ~?
2. Wil je dat ik ~?
3. Ik wilde gewoon ~
4. Ik wil dat je ~
5. Ik ben bang voor ~
6. Ik ben blij om ~
(eenheid 2)
7.Is er een ~?
8. Het is tijd om ~
9. Laat mij~
10. Mag ik ~?
11. Zullen we ~?
12. Er moet ~ zijn
(eenheid 3)
13. Wat bedoel je ~?
14. Wat wil/wil je ~?
15. Wat moet ik ~?
16. Waar heb je ~?
17. Dat hoeft niet ~
18. Je wilt/wilt niet ~
(eenheid 4)
19. Mag ik ~?
20. Kun je mij ~ geven?
21. Heb je ooit ~
22. Weet je waarom?
23. Vergeet niet ~
24. Moet je niet ~?
(eenheid 5)
25. Heb je ~?
26. Hoe doe je ~?
27. Ik kan niet stoppen met ~en
28. Ik weet niet hoe ik ~
29. Ik ging/ging net ~
30. Ik denk aan ~
(eenheid 6)
31. Ik probeer ~
32. Is het goed om ~?
33. Is het mogelijk om ~?
34. Zal ik ~?
35. Dat is wat ik ~
36. Dit is waarom ~ ?
(eenheid 7)
37. Wat brengt jou ~?
38. Wat doe je?
39. Wanneer kan ik ~?
40. Wanneer was de laatste keer ~?
41. Waar ben je heen?
42. Wie heb je ~?
(eenheid 8)
43. Wie gaat ∼?
44. Wie is jouw ~?
45. Waarom heb je ~?
46.Wil je dat ik ∼?
47. Je zult ~
48. Je kunt beter ~
(eenheid 1)
1. Mogen we ~?
2. Bent u van plan ~?
3. Ben je er klaar voor?
4. Kan ik je ~ krijgen?
5. Kun je hem hebben ~?
6. Kun je mij helpen met ~?
(eenheid 2)
7. Weet jij hoe je ~ moet doen?
8. Weet je wat ~?
9. Vind je het erg ~?
10. Heb je ~ nodig?
11. Vertel me (dat) niet ~
12. Heb je geen zin in ~?
13. Heb je geen ~?
14. Denk je niet ∼ ?
15. Denk niet eens aan ~
16. Het enige dat ik weet is ~
17. Zou je~?
(eenheid 3)
18. Geef mij ~
19. Heb je gehoord van/van ∼?
20. Heb je ~ gezien?
~
..............................................
~
141.Misschien moet je ~
142. Je moet + p.p. hebben ~
143. Je zou geen + p.p. moeten hebben
144. Je klinkt (zoals) ~
Impliciet geheugen speelt een veel belangrijkere rol dan expliciet geheugen bij spreek- en luistervaardigheid. Als mensen praten, zeggen ze passende dingen zonder zich zorgen te hoeven maken over “wat moet ik nu zeggen!” Dit komt omdat er een impliciet geheugen voor taal is ontwikkeld.
De meest efficiënte manier om een taal te leren is dat een baby zijn moedertaal leert. Het proces omvat het herhalen van elk woord als een papegaai, het maken van onhandige en onjuiste fouten en het geleidelijk corrigeren ervan door middel van vele herhalingen. Herhaal vervolgens 2-3 woorden of zinnen. Het kenmerk op dit moment is enkele honderden woorden en zinsstructuur.
Om uw spreek- en luistervaardigheid te verbeteren, moet u het vermogen beheersen om vrijelijk eenvoudige zinnen en eenvoudige woorden te gebruiken. Allereerst is het niet moeilijk om eenvoudige zinnen in eenvoudige zinnen te gebruiken en moeilijke woorden te vervangen door gemakkelijke woorden. En als je ze verbindt met voegwoorden enz., kun je zonder problemen complexe zinnen gebruiken.
De belangrijkste vraag is hoe vrij je basiszinnen gebruikt. Dit is alleen mogelijk door talloze herhalingen. Het is belangrijk om herhaaldelijk te oefenen met het concentreren op zinnen die u zich niet herinnert, met uitzondering van zinnen die u uit het hoofd heeft geleerd.
Wil je Engels leren in 100 uur? Ga de uitdaging aan.